Wednesday, September 5, 2007

Hemeltje nog aan toe


Samen zaten zij daar in de keuken, ze waren die dag erg vroeg opgestaan, want er was veel werk te doen. Het plan, de moestuin een grote opknapbeurt te geven, moest vandaag worden uitgevoerd. Ook al zagen zij wel op tegen het zware spit en opruimwerk, het moest en zou deze dag gebeuren. Altijd deden ze alles samen, Geus en Geusje, alleen deed Geus het zware spitwerk om Geusje te ontzien.”Aarde werk is paarden werk”, zei hij dan en daar wilde hij Geusje niet mee opzadelen. In het dorp werden ze steevast de twee Gé,s genoemd, iedereen wist dan dat het ging over die twee beetje aparte dorpsbewoners.Geus was een man van middelmatig postuur, zijn gezicht werd grotendeels bedekt door een enorme grijze baard. Geusje was kleiner van stuk en tenger van postuur maar wel heel potig, haar hoofd was bedekt met een altijd in de war zittende grijze wilde haardos. De vijf en zestig waren ze allang gepasseerd zonder dat ze echt in vitaliteit hadden ingeboet.Geus en Geusje woonden in een klein maar gezellig dijkhuisje, niet ver van de grote rivier. Achter hun kleine, maar knusse huisje, lag een flinke moestuin en een kleine boomgaard met enkele appels peren en pruimenbomen. Voor het huis stond een grote okkernotenboom en een oud gammel bruggetje over en slootje was de enige toegang tot hun domein. Dat domein werd goed bewaakt door Dirk de hond, een kleine zwart-witte bastaard, die altijd in de buurt van Geus en Geusje te vinden was.Geus en Geusje hadden drie kinderen waar van twee zonen die luisterende naar de namen Ken en Kan en een dochter die Kit werd genoemd. In het dorp werden zij door de bewoners evenals de twee Gé’s, steevast de drie Ká’s genoemd. Al op vrij vroege leeftijd waren de kinderen het huis uitgetrokken, maar dat weerhield ze niet hun ouders vrij regelmatig te bezoeken, vooral als het fruit geoogst werd was iedereen van de partij. Maar zoals gezegd, vandaag werd er niet geoogst, er moest gespit en opgeruimd worden, een karwij wat de drie jonge Ká’s liever aan hun oude ouders overlieten. Na het ontbijt liepen ze beide gevolgd door Dirk de hond en gewapend met spa, riek en hark naar de moestuin.Geusje, die goed was in rommel opruimen, zorgde er voor dat de afgedragen gewassen op een hoop werden gestapeld en met veel rook ontwikkeling werden verbrand, want vuurtje stoken deed ze altijd graag. Geus ging met frisse tegenzin het stuk grond omspitten waar het afgelopen jaar de aardappels hadden gegroeid. Na enige voren gespit te hebben, stootte hij met zijn spa op iets hards in de grond.”Het zal wel weer een steen zijn”, mopperde hij. In de afgelopen jaren waren al diverse malen stenen te voorschijn gekomen tijdens het spitwerk. Telkens ergerde hij zich steeds meer aan die vervelende verstoring van zijn spitactiviteit welke werd veroorzaakt door verdwaalde stenen of boomwortels. Maar deze steen leek wel heel erg groot, want waar hij ook zijn spa in de grond stak, telkens stootte hij op iets hards. Geus riep Geusje om te komen kijken, samen probeerde zij zich te herinneren of er op deze plaats misschien een schuurtje of een ander bouwwerk had gestaan. Nee, zo ver zij zich dat konden herinneren had er op die plaats nooit iets dergelijks gestaan. Samen begonnen zij de harde steenlaag bloot te leggen en tot hun verbazing bleek het een soort betonnen plaat te zijn die er gloednieuw uitzag. Schouderophalend stonden ze er samen naar te kijken, niet wetende wat ze daar eigenlijk mee aan moesten.”Ik ga wel naar de schuur om een breekijzer te halen”, zei Geus kordaat, want nieuwsgierig was hij wel.”Wie weet zit er misschien een schat, of zoiets, onder die betonplaat verborgen”, fantaseerde hij hard op. Ook Geusje had een rood gezicht gekregen en haar ogen schitterende van opwinding terwijl haar grote haardos er nog wilder uitzag dan anders. Zelfs het hondje Dirk liep opgewonden te snuffelen in de zo juist los gemaakte grond. Een breekijzer gebruiken leek Geusje echter niet verstandig, eerst moest de betonnen plaat maar eens verder van aarde vrij worden gemaakt. Dus zonder een breekijzer, maar met een paar gewone schoppen en een straatbezem, zou het volgens haar zeker veel beter lukken.

In de loop van de dag werd het Geus en Geusje wel duidelijk dat de omvang van de opgraving steeds grotere vormen ging aannemen. Terwijl Geus de stenenplaat met een schop van grond ontdeed, was Geusje druk bezig met een borstel en bezem de plaat goed schoon te maken. Plotseling gaf zij een schreeuw van opwinding, want ze ontdekte in de stenenplaat een voorwerp dat op een groot rond deksel leek.Midden in het deksel pronkte een goudkleurige ring die een beetje op lichte in de namiddagzon. Nog nooit had er zo grote opwinding van het tweetal zich meester gemaakt, samen stonden ze met een bonzend hart, knikkende knieën en ingehouden adem naar het deksel te kijken. Dirk de hond was de eerste die de minuten lange stilte doorbrak, met een grommend geblaf, alsof het beest gevaar of onraad bespeurde.
”Ik ga hulp in het dorp halen”, zei Geusje angstig. Maar Geus vond dat helemaal geen goed idee, want stel je eens voor als er een schat onder het deksel lag, dan wist meteen iedereen er van af.”Nee, het is beter dat we het geheim houden, niemand mag en hoeft hier iets van weten, ook onze eigen kinderen niet”, zei Geus kordaat. Want als het er op aan kwam was hij uiteindelijk toch de baas, dat hadden ze gewoon zo samen afgesproken. “We gaan eerst eens een kom thee drinken, dan kunnen we alles eens rustig bespreken”, zei Geusje in eens stuk rustiger. In het knusse huisje rook het al snel naar versgezette kruidenthee en even leek het er zelfs op alsof er niets bijzonders was gebeurd. Alleen het hondje Dirk, die anders altijd tijdens het thee-uurtje rustig in zijn mand ging liggen, bleef maar grommend door de keuken lopen. Ook na dat Geus herhaalde malen gezegd had, dat hij rustig moest zijn, trok de anders zo gehoorzame hond, zich nergens wat van aan en ging gewoon door met lopen en grommen. Het vreemde gedrag van de hond verkorte het thee-uurtje drastisch. Al spoedig liep het tweetal, natuurlijk op de voet gevolgd door de hond, in de richting van de opgegraven stenenplaat achter in de tuin. Ondanks dat het einde van de dag allang in zicht was en het al een beetje begon te schemeren, werd het, toen ze dichter bij de stenenplaat steeds maar lichter.”Dat vuurtje wat ik gestookt heb brandt toch nog stevig door”, zei Geusje tegen Geus. Maar tot hun stomme verbazing was het vuur al haast uit, het gloeide slechts nog een heel klein beetje. Het licht wat ze zagen kwam dus niet van het al haast gedoofde vuur, maar van de opgegraven stenenplaat. Om het deksel met de goudkleurige ring was het licht het intensiefste en van een wonderbaarlijk prachtige kleur. Ook was het vreemd, dat nog Geus of Geusje maar ook de hond, angst hadden voor dit zeer aparte lichtschijnsel, het was net of een diepe innerlijke rust zich van hun meester maakte. Beide gingen ze op het tuinbankje zitten aan de rand van de stenenplaat, ook de hond ging er rustig naast liggen zonder ook maar een beetje te grommen.Hoelang ze zo moeten hebben gezeten weten ze niet, maar de volgende ochtend werden ze wakker in hun eigen bed en ook de hond lag rustig in zijn mand te slapen.”Heb jij vannacht ook zo vreemd gedroomd?”vroeg Geus nieuwssgierig aan Geusje, terwijl hij al gapend zijn ogen uitwreef. Inderdaad, ook zij had een bijzondere en vreemde droom gehad, tijdens het vertellen over het gedroomde bleek dat ze allebei precies de zelfde droom hadden gedroomd.”Dus volgens onze droom kan het deksel die op de stenenplaat ligt er afgehaald worden, of zoiets,”zei Geus.”Maar dan moet hij wel eerst overgoten worden met vers gezette kruidenthee”, fluisterde Geusje, Geus beaamde dat door heftig ja te knikken.
”Maar wel midden in de nacht om klokslag twaalf uur,” fluisterde hij met een beetje geheimzinnige stem. De dag werd door het tweetal verder besteed door een ontembare lust om alles schoon te maken en op te ruimen. De bedden werden netjes opgemaakt, de vloeren extra geboend en in de boenwas gezet. Zelfs de hondenmand werd buiten gelucht en van een schoonkleedje voorzien. Alles in het huisje zag er blinkend gepoetst en schoon uit, maar ook de buitenboel lag er keurig bij.Het grind om het huisje was geharkt en het straatje naar het bruggetje extra schoon geveegd. Het leek net of ze van plan waren een grote reis te gaan ondernemen, maar geen van beiden sprak daar over. De late herfstnamiddag had een prachtige paarse en rode gloed, met de armen om elkaar heen geslagen stonden ze als een pas veliefd stel boven op de dijk van de mooie zonsondergang te genieten.

”Gek hè, dit doen we anders nooit”, zei Geusje een beetje weemoedig. Geus kon er ook geen verklaring voor geven waarom ze dat nu deden.”Ik krijg een beetje het gevoel dat we dit een tijdje zullen gaan missen,maar ik kan het ook mis hebben,”mompelde hij. De avond werd verder in huiselijke sfeer door gebracht, Geus knutselde wat aan een stuk gereedschap en Geusje las de krant en puzzelde de kruiswoordpuzzel uit. Het was zo tegen elf uur, toen Geusje een flinke ketel water op het fornuis zette en even later rook de hele keuken naar de heerlijke kruidenthee nadat Geusje, een speciaal voor deze gelegenheid gemaakt linnenzakje, met kruiden had gevuld en in het hete water had gedaan. Geus stond er met een goedkeurende blik naar te kijken,”precies zoals ik het gedroomd heb”, zei hij zachtjes. De maan was die nacht omfloerst met een witte nevel en verlichte het kronkelige tuinpad spookachtig met zijn flauwe schijnsel.Twee gestalten liepen, achtervolgt door een hondje, over het tuinpad. Onder haar cape hield Geusje de ketel met kruiden thee stevig vast, terwijl Geus voorop liep met een zaklantaarn.Daar stonden ze met ze drieën bij de stenenplaat, waar in het midden het ronde deksel een flauw lichtblauw licht verspreide. “Nu is het wachten op de klokslag van twaalf uur”, fluisterde Geusje. In de verte begon de oude torenklok van de dorpskerk zijn twaalf bronzenslagen door de donkere nacht te galmen. Toen zijn laatste toon in de kille nacht was weg gestorven, pakte Geusje de ketel kruidenthee en begon deze langzaam beetje voor beetje leeg te gieten over het deksel met de gouden ring. In de koele avondlucht stonden ze daar in de stoom van de heerlijk geurende kruidenthee. Toen de thee damp was op getrokken zagen zij tot hun verbazing dat het deksel gewoon van de stenenplaat verdwenen was .Een soort steenachtige trap, die met een flauwe bocht onder de grond verdween, lichte op in het bleke maanlicht.Van de trap leken alle treden gemaakt van een prachtig zacht groen en roze licht. Tonen van mooie muziek stegen op uit de verlichte ruimte onder aan de trap. Een lieve en zachte stem fluisterde in hun oor,”ga maar, volg de trap”. Langzaam tree voor tree verdwenen zij onder de onder de aarde, terwijl het hondje Dirk vlak achter hen aanliep, werd de muziek steeds mooier en het licht helderder.Boven hun sloot het deksel zich door een onzichtbare kracht en de stenenplaat verdween weer onder de grond. In de verte begon de kerkklok spontaan te luiden, Hierdoor raakte het hele dorp in rep en roer. Er werd eerst aan een kwajongensstreek gedacht, maar nader onderzoek wees uit, dat er niemand aan de klokken touwen trok en dat ze op een raadselachtige manier uit zichzelf waren gaan luiden.

De volgende dag bracht de postbode de post bij het huisje van de Gé,s. Wat hem het eerste opviel, hij werd niet uitgeblaft door Dirk de hond. Hij vertrouwde deze stilte niet helemaal en liep eerst over het bruggetje om vervolgens aan de achterdeur te kloppen. Nergens kon de postbode een teken van leven vinden.Toen hij door de ramen keek zag hij tot zijn schrik dat overal in het huisje de lichten nog brandde. Met de gedachte dat hier iets niet in de haak was, fietste de postbode direct naar het politiebureautje van het dorp. De enige plaatselijke vertegenwoordiger van het wettelijke gezag, agent Kamstra, was niet erg onder de indruk van het verhaal wat de postbode hem in geuren en kleuren vertelde. Als het over Gé en Gé ging verscheen er altijd een schampere glimlach op zijn met grote snor versierde gezicht. Die twee hadden in het verleden de gezagsgetrouwe politie agent Kamstra, wel meer dan eens handen vol werk gegeven. In veel van die gevallen bleek er achteraf helemaal niets aan de te zijn.

Hij beloofde de postbode in de loop van de dag polshoogte bij het huisje van de Gé,s te gaan nemen. Daarna zou hij hem persoonlijk op de hoogste stellen van de uitkomst van zijn onderzoek. Maar voorlopig had agent Kamstra het nog veel te druk en als hij, te druk zij, bedoelde hij dat het plaatselijke nieuwsblad zijn aandacht trok. Ook stond er nog een flinke pot koffie klaar en die diende zeker te worden leeg gedronken. Achteroverleunend in zijn bureaustoel las hij ieder morgen het plaatselijke nieuwsblad, meestal stond er niet erg veel bijzonders in. Maar wat stond daar met vetgedrukte letters als grote kop op de voorpagina? Kamstra ging in eens rechtop zitten en las hardop,”Geheimzinnige verdwijning van echtpaar met hond”. In snel tempo, zoals een goede diender het betaamd, las hij verder dat het hele dorp geschrokken was van het luiden van de kerkklokken midden in de nacht zonder dat er iemand aan de touwen trok. Maar ook het vreemde geheimzinnige licht dat een late wandellaar achter het huisje van de Gé,s had gezien.Daar zat hij nu, agent Kamstra, er gebeurde heel vreemde dingen in zijn dorp en hij was daar niet van op hoogte, het zweet stond op zijn voorhoofd en zijn snor trilde van opwinding.Daar ging de telefoon, het was de burgemeester, die niet erg prettige over kwam, zeg maar heel onprettig over kwam. Tijdens het telefoongesprek werd Kamstra rood paars en wit tegelijk, het zweet guste van zijn voorhoofd, en hij trilde over heel zijn lichaam toen hij de telefoon had neergelegd.”Had ik de postbode maar wat serieuzer genomen”, mopperde hij in zichzelf, maar daar was het nu te laat voor. Om te redden wat er te redden viel, moest hij nu wel zelf snel en professioneel de zaak gaan aan pakken. Dus als de wiedeweerga in de politieauto met het blauwzwaailicht en de dubbele sirene aan, naar de plaats van het onheil, het huisje van de Gé,s. Daar aangekomen zag Kamstra tot zijn grote ergernis de postbode met enkele op journalisten lijkende personen druk gebarend praten. Snel stopte Kamstra de wagen en riep de postbode tijdens het uitstappen naar zich toe.”De burgemeester wil je spreken en het is beter hier over niet met de pers te praten”, brulde hij tegen hem. De postbode lachte beetje schamper, “zo Kamstra waar om die plotselinge belangstelling, heb je soms op je donder gehad?” vroeg hij een beetje sarrend.”Stap nu maar in want de burgemeester wordt erg ongeduldig als hij nog langer moet wachten”, bromde Kamstra. De journalisten probeerde Kamstra nog over te halen zijn verhaal te vertellen, maar daar wilde Kamstra niets van weten,”alles is strik geheim”, brieste hij de journalisten toe.Met een zeerhoge snelheid, zwaailicht en sirene, ging het tweetal richting gemeentehuis. Onderweg werd er weinig gesproken, daar agent Kamstra alle aandacht nodig had om op de smalle bochtige dijk te blijven, onverantwoord vond de postbode, dat scheuren! “Eerst wilde je niet naar mij luisteren en nu deze gevaarlijke 'dodemans rit”, mopperde de postbode, toen ze bij het gemeentehuis stopte. In de burgemeesterskamer zat de burgervader mopperend achter zijn bureau, want op zijn bureau lag het bewuste 'Nieuwsblad'. De burgemeester keek zeer verontwaardig naar agent Kamstra,”wat heb je hier op te zeggen Kamstra?’klonk het dreigend, en zich tot de postbode richtend, “hoe is je naam?” “Van Treip meneer de burgemeester, van Treip met een gewone korte ei”, riep de postbode met een vastberaden stem, terwijl hij zichtbaar genoot van de onderdanige rol die agent Kamstra nu moest spelen.”Goed, van Treip voor de dag er mee, want de tijd dringt”, brulde de burgemeester ongeduldig.Toen vertelde de postbode hoe hij tijdens het bezorgen van de post van deze morgen, hij het huisje van de Gé,s had aangetroffen.”Ben je verder nog op onderzoek uitgeweest, bij voor beeld in de achtertuin of zo?”vroeg de burgermeester indringend. “Nee, ik vond het nogal, op ze minst gezegd, erg griezelig en stil, en daar hou ik eerlijk gezegd niet zo van, meneer de burgemeester”, antwoordde postbode van Treip, terwijl hij een beetje verlegen naar de grond staarde. Die ochtend werd er veel over de geheimzinnige verdwijning van De Gé,s gesproken zonder dat er iemand echt wijzer van werd. Agent Kamstra deed verschillende voorstellen,”om de zaak tot op de bodem uit te zoeken”, zoals hij dat daadkrachtig zei. Maar de burgemeester had daar echter niet erg veel vertrouwen meer in, en riep kwaad,”daar ben je nu wel veel te laat mee Kamstra. Ook postbode van Treip had geen idee wat er eigenlijk gedaan moest worden om er achter te komen waar de Gé,s gebleven waren.Daarom gaan we het gemeentehuis nu verlaten, op zoek naar?

Waar zijn Geus en Geusje en natuurlijk ook hun hondje? En aan welk geheimzinig avontuur zijn ze begonnen? We pakken de draad weer op, op het moment dat zij de ‘bovenwereld’ achter zich lieten toen zij afdaalde op de lichtgevende trap en in een totaal ander wereld belande. Eenmaal onderaan de trap gekomen zagen Geus en Geusje een rivier, hij was niet van water maar van een zacht lichtblauw licht. Mooie tonen van geheimzinnige en betoverende muziek vulde de ruimte. Terwijl de heerlijke geur van bloemen, die op steeg uit de rivier hun hele zijn vervulde, verschenen er plotseling op de rivier drie ranke gondels, die werden voort bewogen door engelachtige wezens. Daar stonden ze met ze’n tweeën en hun hondje, dat bibberde van de zenuwen, stijf tussen hen ingeklemd. De gondels meerde vlak voor hun af en de engelachtige wezens wenkte hen om aan boord te komen.In de middelste gondel ging Dirk de hond zitten, de voorste Geus en de achterste Geusje. Nu begonnen ze een tocht over de eindeloos lijkende rivier en plotseling mede vergezeld door vele andere ranke gondels met daar in allerlei sprookjesachtige figuren. De gondels leken te drijven op bijzondere mooie golven van licht en prachtige muziek. Hoelang ze in de gondels hebben gezeten is niet te vertellen, maar plotseling eindigde de rivier in een reusachtig meer. Aan de oever van het meer stonden prachtige bomen die met hun sierlijke takken in het meer hingen.Een bijzonder soort vogels met de meest prachtig gekleurde veren vlogen over hun hoofden en stoten daarbij heel bijzonder klanken uit.
Geus en Geusje waren in hun gondel gaan staan om van dit prachtige schouwspel met volle teugen te genieten. Ook Dirk de hond scheen zich zo op zijn gemak te voelen, dat hij staande in de gondel blaffend en kwispelend met zijn staart, de laag over vliegende vogels liet schrikken. De gondels voeren nu tussen de laaghangende takken door naar de oever van het meer. In de verte ontwaarde zij de contouren van een onwezenlijk mooi bouwwerk met ranke torens en glinsterende koepels die werden ondersteund door prachtige ranke pilaren. Het hele bouwwerk straalde, in een waas van prachtige kleuren, een wel zo bijzonder mooi licht uit, dat het wel een sprookjesslot of kasteel leek. Na dat de gondels op de zachtglooiende oever van het meer waren gestrand, werden Geus en Geusje door de engelachtige wezens gewenkt om uit te stappen. Ineens stond daar een koets van licht en bloemen klaar en ook nu waren er de vriendelijke wezens die zonder een woord te zeggen hun uitnodigde om in de koets plaats te nemen. Toen Geus en Geusje met hun hondje heerlijk op de zachte kussens zaten, zette de koets zich in beweging getrokken door paarden van licht en muziek. Ook nu weer ging al het gevoel voor tijd verloren, want het landschap dat zich voor hun ogen ontrolde was zo schitterend mooi en af wisselend van karakter. Mooie sierlijke groene parken vol bloemen, maar ook ruige bergstreken waar van sommige van de hoogste toppen bedekt waren met flonkerende ijskristallen. Het sprookjesachtige bouwwerk, wat ze bij hun aankomst aan de oever van het meer, in de verte hadden gezien, bleef steeds even ver weg hoelang ze ook in de koets reden. Maar opeens doemde er een donkere tunnel op, zonder angst of aarzeling reden de paarden met koets de tunnel in. Het leek als een lange reis door de donkere nacht, nergens was er voor hen uit een lichtpuntje te zien, maar boven hun hoofden leek het wel een prachtige nachtelijke hemel bezaaid met duizenden flonkerende sterren. Zo plotseling het donker werd, zo snel was het ook weer licht toen de koets met de paarden de tunnel weer uit reed. Het al die tijd op afstand gebleven bouwwerk was nu op eens heel dichtbij gekomen en de koets stopte vlak voor de prachtige toegangspoort waarvan de sierlijke hekken wijd open stonden. Nadat ze waren uitgestapt, verdween de koets met de paarden even plotseling als hij was gekomen, zomaar in het niets. Daar stonden ze, Geus met Geusje en hun hondje Dirk, ze wisten echt niet wat ze hier moesten doen. Maar net toen er twijfel in hun gedachten op kwam, stond daar ineens een man met een lange zilverwitte baard en zijn haar van de zelfde kleur hing tot ver over zijn schouders. Hij droeg een wit satijnen gewaad wat op de grond hing waardoor het net leek of hij zweefde. Met een breed handgebaar nodigde de man het drietal uit om de poort binnen te treden, zonder een spoortje van angst deden zij dat. Langzaam voetje voor voetje, pootje voor pootje, liepen zij achter de man met het wit satijnen gewaad aan. Toen zij door de poort waren gegaan zagen zij de aller mooiste tuin die ze ooit van hun leven gezien hadden. Achter in die sprookjesachtige mooie tuin stond het gebouw met zijn prachtige gewelven.De koepels en pilaren waren nu goed te zien, nu pas viel het Geus en Geusje op dat het wonderlijke bouwwerk de vorm van enorme reusachtige boom had. Op hun tocht door de tuin liepen er allerlei dieren mee, herten en reeën, witte merries en gemzen, bonte vlinders en prachtige vogels vlogen kriskras door elkaar en overal klonk weer die zachte betoverende muziek.

Als door de wind gedragen liepen zij door het fris groene gras dat bezaaid was met duizenden witte madeliefjes en goud gele paardebloemen. Ineens stonden ze vlak voor het wonderlijke bouwwerk stil, de dieren, die hun vergezelde, waren plotseling verdwenen en ook de muziek zweeg. Het was zo stil dat het mogelijk was dat Geus en Geusje elkaar’s gedachten konden horen, maar omdat deze precies het zelfde waren merkten ze dat niet. De man in het wit satijnen gewaad, die geen ogenblik van hun zijde geweken was, liep voor hen uit en sloeg met zijn vlakke hand op de grote deur van het wonderlijke bouwwerk.Langzaam ging de deur open en liepen zij met elkaar door een brede gang die met lichtgevende bogen werd ondersteund. De brede gang eindigde tenslotte in een enorme hal met wanden van een zacht groen en roze schijnsel, precies het zelfde als de treden van de trap die zij even geleden waren afgedaald. De koepel van de hal steunde op pilaren in de vorm van in elkaar vergroeide takken van een geweldige grote boom. Toen ze omhoog keken zagen zij tot hun verbazing, dat het dak van de hal een sterrenhemel was met een diepblauwe, haast oneindige achtergrond. Ook nu ging voor hen het gevoel voor tijd en ruimte helemaal verloren, maar dat gold niet voor het hondje Dirk die eerst zo rustig en meegaand was. Omdat hij waarschijnlijk ergens van geschrokken was, begon hij plotseling zenuwachtig keffend heen en weer te rennen.
Wat was er aan de hand? Midden in de hal verscheen zomaar plotseling uit het niets een klaterende fontein. Hoewel dat op zich al bijzondere was, was het nog bijzonderde dat daar omheen, voor Geus en Geusje, heel bekende gezichten zweefde. Ze herkende de gezichten van hun al overleden ouders en grootouders, maar ook de gezichten van andere niet meer levende familieleden en vrienden. Als of dat niet genoeg was, zweefde daar ook de gezichten van hun eigen lieve kinderen, Ken Kan en Kit, en al deze gezichten lachten hen vrolijk en vriendelijk toe. Terwijl ze elkaar vragend aankeken, wenkte de man in het wit satijnen gewaad hen om dichterbij te komen en zich te baden in het sprankelende water van de fontein. Toen ze na enige aarzeling onder de verfrissende waterdruppels stonden, verdween plotseling hun lichaam, alleen hun gezichten zweefde mee met de andere gezichten rond de fontein.
Het was heel grappig te zien dat ook van Dirk de hond alleen zijn pittige kopje rond zweefde.Tijdens deze gebeurtenis konden Geus en Geusje volop van gedachten wisselen met de andere rond zwevende familieleden en vrienden zonder een woord te zeggen. Het was een tijdloze tijd met uitwisseling van gedachten, die even plotseling weer verdween als hij verschenen was toen de fontein op hield met stromen en langzaam plaats maakte voor een zuil van stalend licht. Daar stonden ze weer met hun voeten en pootjes op de grond maar wel met een zweverig gevoel in hun hoofd en hondenkopje.Na al deze zeer inspannende gebeurtenissen voelde het echtpaar zich heel vermoeid en slaperig, zelfs, het anders zo drukke hondje, was rustig gaan liggen. De man in het satijnen gewaad wenkte hen om mee te komen naar een vertrek dat zich achter de stralende lichtzuil bevond. In het vertrek stond een groot hemelbed gevuld met zachte donzige dekens die op wolken leken. Hier konden ze uitrusten van alle belevenissen en onder de klanken van mooie betoverend zachte muziek vielen zij in een diepe slaap en droomde zij met ze drieën weg naar een vredig dromenland.

Maar wat gebeurde er ondertussen in de bovengrondse wereld, in het dorpje waar Geus en Geusje woonde? Agent Kamstra had van de burgemeester de opdracht gekregen een nader onderzoek in te stellen in en rond om het huisje van de Gé’s. Hij had allereerste contact op genomen met de drie Ká’s, omdat zij natuurlijk een sleutel van de deur van het huisje hadden. Zo werd alles in en rond het huisje uitgepluisd, maar niemand kon ook maar iets ontdekken waarom en om welke reden de Gé’s met hun hondje plotseling waren verdwenen. Alleen achter in de groentetuin stond bij een kaal stuk aarde gewoon een schep in de grond en iets verder op lag een borstel en bezem. Een ding was wel bijzonder, op een stapeltje stenen stond de lege waterketel waar de Gé’s altijd hun kruidenthee in zette. Agent Kamstra kreeg plotseling de verbeelding de beroemde detective Sherloc-Holmes te zijn. Hij had zelfs een pijp opgestoken en met een vergrootglas onderwiep hij de waterketel aan een minutieus langdurig onderzoek. Telkens riep hij “ heel interessant” en “ het duid volgens mij op een misdrijf”. Van al die verwarde kreten, raakte Ken, de oudste van de drie Ká’s, behoorlijk geïrriteerd en mompelde in zichzelf,”dat al dat geklungel van het dorpswachtertje niet erg veel betekende”. Ken stelde voor het onderzoek in meer professionele handen te geven, maar daar wilde agent ‘Sherloc Kamstra’ niets van weten.”Ik zal dit raadsel en moet oplossen”, was zijn hoogmoedig antwoord, daarbij trok hij zo hard aan zijn pijp dat hij in een onbedaarlijke hoestbui uitbarstte. Ken Kan en Kit, lieten Kamtra met zijn Sherloc-Holmes syndroom bij het huisje achter en besloten zelf op zoek te gaan naar een echte detective. In het plaatselijke supermarktje van het dorp kochten zij een krant waar ze vervolgens bij de advertenties het adres van een zekere ‘Bert de Speurdeur’ vonden. De volgende ochtend stonden de drie Ká’s op de stoep van een oud grachtenpandje van het even verderop gelegen provinciestadje.
Op de hoge donkergroene toegangsdeur met een glimmende koperen knop, prijkte een groot wit geëmailleerd naambord.”Bert de Speurdeur- Detective voor onoplosbare zaken”stond er met sierlijk zwarte krulletters op geschreven. Door de lange gang schelde de trekbel en even later werd het drietal door een als huishoudster uitziende dame binnen gelaten.Een moment later stonden ze in het detective kantoor. Achter een groot en antiek bureau dat volgestapeld lag met boeken en kranten, zat Bert de Speurdeur, gekleed in grijze kamerjas en achterover geleund in een chesterfieldlederen stoel. Ken, die als de oudste van drie, in moeilijke zaken altijd het woord deed, vertelde in geuren en kleuren het verhaal van de verdwijning van hun ouders met hun hondje. Bert de Speurdeur, die tijdens het verhaal van Ken, rustig een pijp stopte en die vervolgens met veel rook aanstak, leek zich helemaal niet te interesseren voor zijn bezoek. Maar zoals een goede detective nooit zijn onderzoekmethodes prijs geeft, zo ging Bert ook te werk. Achter een flinke stapel oude boeken op zijn bureau stond een modern bandopnameapparaat het verhaal van Ken op te nemen. Na dat Ken zijn verhaal, met de nodige aanvullingen van Kan en Kit, had verteld, stond Bert de Speurdeur op en begon, terwijl hij zijn handen op de rug hield met grote stappen door de kamer heen en weer te lopen. “Dus jullie zijn, zoals ik dat nu hoor, niet direct na de verdwijning naar mij toe gekomen”, brulde hij ondertussen. En vervolgens brulde hij ,nog een tikkeltje harder, verder. ”Door deze niet goed te praten nalatigheid is er veel kostbare tijd verloren gegaan”, begrijpen jullie dat wel eigenlijk? Het geschrokken drietal kon alleen maar toegeven, dat het inderdaad een erg stomme fout was geweest,”maar wat nu?”was hun vraag. Bert de Speurdeur was weer achter zijn bureau gaan zitten, diep nadenkend, blies hij grote wolken tabaksrook de kamer in.“Het lijkt mij het verstandigste dat jullie zo snel mogelijk weer naar het huisje van jullie ouders gaan”, zei hij op een bevelachtige toon.“Ik kom ook zo snel mogelijk, maar ik moet eerst mijn zaakjes hier even regelen”, zei hij kort af, terwijl hij vervolgens het drietal naar de buitendeur bracht. Daar stonden ze dan, nadat de grote groene deur met een harde klap achter hen was dicht geslagen.

Na een lange en heel snelle autorit arriveerden de Ká’s bij het huisje van hun ouders. Tot hun stomme verbazing stond er midden op de dijk, vlak voor het huisje van hun ouders, een enorme graafmachine. De machinist van de machine stond druk gebarend te praten met agent Kamstra. Terwijl hij uit zijn auto stapte schreeuwde Ken, om boven het geluid van de brullende graafmachine uit te komen,”wat moet dat monsterlijke ding hier zonder onze toestemming!”Agent Kamstra gaf de machinist van de machine te verstaan dat hij zijn apparaat moest uit zetten, waarna ze weer op normale sterkte met elkaar konden praten.
”Dit ding,”zei Kamstra,”gaat onder mijn toezicht, de plaats van verdwijning achter in de tuin opgraven.” Onder tussen veroorzaakte de midden op de smalle dijk staande graafmachine een flinke verkeersopstopping.Het gevolg was een luid toeterconcert van vele boze en geïrriteerde autobestuurders. Enkele waren zelfs uitgestapt om te vragen wat deze versperring van de openbare weg te betekenen had.”Je had beter een wegomlegging kunnen regelen,”zei de machinist tegen Kamstra, die helemaal over zijn toeren raakte en eigenlijk niet meer wist wat hij moest doen. Maar zoals altijd hielden de Ká’s het hoofd koel en verzochten de machinist zijn graafmachine wat verderop in de berm te zetten, zodat het opgehouden verkeer in ieder geval weer door kon gaan.”Wie heeft u eigenlijk opdracht gegeven om een graafmachine te laten komen?”vroeg Kit nijdig aan agent Kamstra. “De burgemeester hoogst persoonlijk,”was zijn triomfantelijk antwoord,”en ik heb als politie functionaris persoonlijk de deskundige leiding van deze operatie,”snierde hij er achteraan. De Ká’s vonden dit absoluut geen goede ontwikkeling, juist nu zij zelf een detective hadden ingeschakeld. Precies op het moment dat ze dat eventjes netjes vertelde aan agent Kamstra, klonk er een schorre auto-toeter, boven op de dijk, het was Bert de Speurdeur in zijn grote antieke Amerikaanse auto. Het was voor de Ká’s een enorme opluchting dat Bert al zo snel was op komen dagen. Agent Kamstra rende naar de auto van Bert de Speurdeur en nog voor deze kon uitstappen brulde hij, ”ik heb zelf hoogst persoonlijk de deskundige leiding over dit onderzoek.” “En dat helemaal en allemaal in opdracht van meneer de burgemeester zelf,”sprak hij streng. Bert de speurder, die ondertussen was uitgestapt, brulde net zo hard terug,”dan wil ik die meneer de burgemeester van jou wel eens even spreken over deze vreemde gang van zaken.” Van nature had Bert de Speurdeur een vreselijke pest hekel aan overijverige en zo genaamde deskundige dorpswachtertjes. Na nog wat heen en weer te hebben gekift, besloot Kamstra toch, in het bijzijn van de burgemeester, de zaak verder af te handelen. Even later reden er drie voertuigen over de smalle dijk richting het gemeentehuis, voorop agent Kamstra in zijn politie auto, daar achter de Ká’s in een miniauto en vervolgens de rokende grote Amerikaanse brik van Bert de Speurdeur. Op het gemeentehuis, in de kamer van de burgemeester, werd er een heftig gesprek gevoerd tussen agent Kamstra, Bert de Speurdeur en de burgemeester. Uiteindelijk was het Kamstra die het onderspit moest delven, de graafmachine moest gewoon vertrekken en Kamstra moest het onderzoek naar de verdwijning van Geus en Geusje met hun hondje, aan de deskundigheid van een echte detective overlaten. Nu de zaken er zo voor stonden konden de Ká’s opgelucht ademen en werden er snel beslissingen genomen om de verloren tijd in te halen.

Die zelfde avond nam Bert zijn intrek in het huisje van Geus en Geusje, om zo als hij zei,”dan dicht bij de plaats van het delict te zijn.” De Ká’s namen hun intrek in de oude dorpsherberg met de bedoeling dat ze in ieder geval snel ter plaatse konden zijn als Bert de Speurdeur hen nodig had. Nadat Bert de Speurdeur eerst de directe omgeving van het huisje van de Gé,s aan een nauwkeurig onderzoek had onderworpen, besloot hij toch zo tegen middernacht, het onderzoek te verplaatsen naar de achtertuin.Toen in de verte de torenklok van de dorpskerk twaalf slagen door de kille avondlucht galmde, verscheen er plotseling op dat zelfde ogenblik op slechts een paar meter afstand van hem een grote lichtgevende cirkel op de grond. Midden in die cirkel stonden, tot Bert zijn grote verbazing, Geus en Geusje met hun hondje Dirk. Een man gekleed in een wit satijnen gewaad met een lange zilverwitte baard en het zelfde haar tot ver over zijn schouders, stond achter het echtpaar. Bert de Speurdeur dacht eerste dat hij droomde en wreef zijn ogen uit om wakker te worden, maar nu pas bleek dat het geen wat hij zag echt was.
Zijn detectivebloed zei hem, dat hij dit bijzondere verschijnsel direct op echte echtheid moest onderzoeken. Hij zette een paar grote stappen in de richting van de personen in de lichtgevende cirkel, maar hoe snel hij ook liep, de cirkel bleef steeds voor hem onbereikbaar. Toen hij uiteindelijk geheel gefrustreerd en buiten adem op de grond ging zitten, kon hij stem van de man in het wit satijnen gewaad horen, het was net of hij vlak naast hem stond.”Je moet niet verder zoeken naar Geus en Geusje en hun hond, je heb ze gevonden, zeg dat maar aan hun kinderen,” klonk de zangerige stem geheimzinnig in zijn oren. Bert wilde zeker nog wat meer weten en begon vragen te stellen, over hoe en wat en waarom, maar even plotseling als ze waren verschenen verdween het viertal gewoon in het niets. Als enige bewijs lag er op de plek waar de cirkel was geweest een prachtige witte bloem. Bert de Speurdeur bukte zich om de bloem op te rapen en opeens straalde er een prachtig zacht wit licht uit de bloem en wel zo helder dat hij het pad naar het huisje met zijn schijnsel verlichte. Bij het huisje te zijn aangekomen viel de bloem uit Bert zijn hand verwelk en gedoofd op de grond, als of de bloem wilde zeggen, “je bent er, zo is het goed.” Zo iets bijzonders had de detective nog nooit meegemaakt, met een bonzend hart ging hij in de oude leunstoel van Geus zitten en zo moet hij in slaap zijn gevallen. Want de volgende ochtend werd hij wakker door hard gebons en geklop op de deur, het waren de Ká,s die heel nieuwsgierig waren over zijn belevenissen van de afgelopen nacht. Terwijl Bert de Speurdeur naar de deur liep, rekte hij zich uit, want hij was van het slapen in de stoel verschrikkelijk stijf geworden, zijn humeur was na die verwarrende nacht ook niet wat noemt opperbest.Hij brulde naar het drietal achter de deur,”dat ze geduld moesten hebben en niet zo verschrikkelijke herrie moesten maken, dat kon zijn hoofd nu echt niet hebben.” Nadat hij Ken Kan en Kit had binnen gelaten, vroeg Bert eerst aan Kit of zij even koffie wilde zetten, want dan kon hij in ieder geval alles even op een rijtje zetten en een beetje wakkerder worden. Toen ze even later met ze vieren in de keuken om de tafel zaten, met het genot van een geurende kop koffie, vertelde Bert de Speurdeur in breedsprakig taalgebruik over zijn belevenissen van de afgelopen nacht.De Ká,s luisterden met hun mond open van verbazing, en nadat Bert uitgesproken was viel er een minuten lange stilte, die tenslotte door Kit werd verbroken, met de vraag aan Bert,”dus onze vader en moeder en Dirk de hond zijn weer terecht?” Dat zou je zo niet kunnen zeggen,”was Bert zijn antwoord, ik heb ze inderdaad gezien maar meer niet, de man die bij ze was sprak als enige, jullie ouders zeiden niets, zelfs het hondje blafte niet eens,” vervolgde Bert een beetje geïriteerd.Ze besloten gezamelijk, voordat ze verdere conclusies konden trekken, eerst eens achter in de tuin te gaan kijken. Op de open plek achter in de tuin was er zo op het eerste gezicht niets bijzonders te zien. Alleen was in het midden van de plek de aarde een beetje losgemaakt en wel in de vorm van een cirkel met een doorsnee van een paar meter.Midden in de cirkel staken twee blaadjes van een pas ontkiemend plantje net boven de grond uit.”Ik weet zeker dat dit er afgelopen nacht niet was,”fluisterde Bert, terwijl hij naar het ontluikende plantje wees.Kit die haar vrouwelijke nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen, riep terwijl ze op de cirkel afliep,”ik zal eens kijken welk soort plantje het is,” want als het om planten ging had zij er verstand van. Jaren lang had zij haar vader in de moestuin geholpen en daar veel van geleerd. Met forse stappen liep zij naar de cirkel, maar toen ze vlakbij de cirkel was kon zij opeens niet verder. Het leek net of een onzichtbare hand haar zachtjes maar beslist tegen hield. De andere dachten eerst dat zij een grapje maakte, ze riepen dat zij er mee op moest houden, want nu zulke grappen maken paste niet. Maar al spoedig bleek dat Kit echt geen flauw grapje maakte, het plantje in cirkel groeide plotseling enkele meters omhoog en er verschenen prachtige witte bloemen aan de plant. Bert de Speurdeur stotterde,”met precies de zelfde uh uh, met een dergelijk bloem, heb ik, heb ik, vannacht in mijn handen gestaan.” Ja, ja, als Bert de Speurdeur ging stotteren was er echt iets bijzonders aan de hand.In de tussen tijd dat ze naar de plant bleven staren, groeide deze met een flinke snelheid naar boven, hij schoot als het ware als een raket uit de grond. Steeds hoger en hoger en op een gegeven moment ging de plant op een enorme reusachtige boom lijken. De takken die met een grote boog tot op de grond kwamen te hangen vormde om het viertal heen een prachtige groene zaal. Ze stonden sprakeloos met ingehouden adem en bonzend hart als aan de grond genageld, de snel zich op elkaar volgende veranderingen in zich op te nemen. Eigenlijk wisten ze op dat moment niet meer zo goed wat ze moesten doen.De bladeren en takken van de boom groeiden ondertussen zo hecht in elkaar zodat het een ondoordringbare groene wand was geworden. Boven hun hoofden zagen zij op grote hoogte allemaal lichtgevende witte bloemen met een diepblauwe achtergrond. Bert de Speurdeur, die als detective zich ook nu weer verplicht voelde, het een en ander te moeten onderzoeken, liep naar de dicht gegroeide wand van groene bladeren, maar wat hij ook probeerde, hij kon nergens een doorgang vinden. Ken Kan en Kit waren ondertussen op de grond gaan zitten om nog beter van het wonderlijke schouwspel te kunnen genieten. Bert riep hun, dat ze ook moesten helpen zoeken naar een af andere uitgang, om dat hij er niet tegen kon opgesloten te zitten, dat was meer iets voor raddraaiers en boeven. Ken zei hem, zich rustig te houden en dat hij gewoon eens wat meer vertrouwen moest hebben op een goede afloop. Net toen Ken uitgesproken was verscheen er midden in de groene zaal een bruisende flonkerende fontein en klonk er prachtige melodieuse muziek. De hele ruimte werd langzaam gevuld met een zacht groen en roze licht, overal vlogen de meest bijzondere en schilderachtige vlinders, met daar door heen de meest kleurrijk geveerde paradijsvogels.

Toen verscheen er achter de fontein de in man in het witte gewaad, Bert kon zijn ogen niet geloven,”dat, dat, is de man die ik afgelopen nacht heb gezien,”stotterde hij opgewonden. Kort daarna verschenen Geus en Geusje met Dirk de hond, die heftig met zijn staartje kwispelde. Ken Kan en Kit waren ondertussen met veel enthousiasme opgestaan om hun ouders te begroeten, maar hoe hard ze ook naar hen toeliepen, ze kwamen geen meter dichterbij.Al snel begrepen ze dat al dat rennen geen enkele zin had en staakte hun toenaderingspoging, door weer rustig op de grond te gaan zitten.Ook Bert de Speurdeur was intussen wat rustiger en kalmer geworden en ging ook bij de Ká,s op de grond zitten. Nu was het inderdaad gewoon geduldig afwachten op wat er ging gebeuren. Even later liepen Geus en Geusje met het hondje dwars door de fontein heen zonder nat te worden en met een hand gebaar van de man in het witte gewaad konden hun kinderen nu wel naar hen toe lopen. Ook Bert kon nu de oude lui een hand schudden en met ze praten, want dat doet een detective altijd om eventueel achter de waarheid te komen. Geus en vooral Geusje praatte honderduit over hun geweldige en spannende belevenissen, maar Bert kon er eigenlijk helemaal niet mee overweg, het ging zijn detecive-petje ver te boven.“Kunnen jullie gewoon weer terug keren?” Was de eerste vraag die Kit stelde, want zij had haar ouders toch wel het meest gemist. Terwijl Geusje zich vragend omdraaide naar de man in het witte gewaad, knikte deze kalm bevestigend, wat een vreugdedans van het gezelschap veroorzaakte. Hoelang ze zo met elkaar hebben gedanst en gepraat, weet niemand meer. Maar de volgende dag zaten zes mensen achter in de tuin met hun rug tegen een grote boom slaperig voor zich uit te staren en een klein hondje liep als maar luid keffend in het rond. En het meest bijzondere was, ze hadden alle zes een prachtige witte bloem in hun hand.

Of je dit verhaal wilt geloven of niet, moet je zelf weten, maar Bert de Speurdeur heeft het mij zelf hoogst persoonlijk verteld, dus is het gewoon waar.

No comments: