Sunday, October 28, 2007

Wrakhoofd

Het was zo’n dag, je weet wel, zo’n dag om eens lekker te gaan uitwaaien aan het strand. Het had al enkele dagen achter elkaar behoorlijk gestormd, dus een woeste schuimkoppige zee lokte mij. Na dat ik mijn auto geparkeerd had in een zijstraatje wat uit kwam op de boulevard, ging ik eerst even, voor dat ik naar het strand liep, een kop koffie drinken in een klein bruin visserskroegje. Binnen was het gezellig en lekker warm maar behoorlijk druk. Aan de tapkast zaten zo te zien een paar strandjutters stevig aan de borrel en pils. Ik ging zelf aan een tafeltje bij het raam zitten, zodat ik zowel de binnen als de buitenboel in de gaten kon houden. Nadat ik mijn tweede bak koffie had afgerekend en ik net naar buiten wilde gaan, kwam een van barkrukzitters op mij af. “U bent zo te zien niet van hier”, vroeg hij mij met een streektaal accent. Ik zei hem dat ik graag na een storm over het strand liep,”niet om te jutten hoor,”riep ik geruststellend. Hij schudde lachend zijn robuuste zwart bebaarde hoofd, “nee voor stadse mensen die komen jutten ben ik echt niet bang”, brulde hij in de openstaande deur. We liepen samen in de richting van het strand, de wind was nog steeds behoorlijk pittig en de kou het zand en zout geselden mijn gezicht. “Hier heb ik hem gevonden, hartstikke dood en zo stijf als een aangespoeld stuk wrakhout,” brulde de jutter boven het geloei van de wind uit. Ik begreep er eigelijk helemaal niets van, ik vond het al vreemd, dat, hoewel we elkaar helemaal niet eens kende, hij gewoon met mij mee liep naar het strand. “Wat heb je dan hier gevonden?” Schreeuwde ik keihard terug, om ook boven het geluid van de branding uit te komen.”De oude Zeuler, mijn jutters maatje,” was zijn nogal laconieke antwoord. We besloten maar weer terug te keren naar het jutterscafeetje, want daar was het warmer en konden we elkaar tenminste beter verstaan. Toen we even later samen aan de bar zaten met een stevige pint voor ons, vertelde hij mij zijn verhaal. Een paar dagen geleden was hij, na de storm, s’morgens vroeg gaan jutten. Hij was eerst langs het huisje van zijn maatje, de oude Zeuler gegaan, want jutten deden ze dikwijls samen. Maar hoe hij ook op de deur bonsde, er werd niet open gedaan. Hij vond het wel een beetje vreemd, maar ja die ouwe was natuurlijk ook een beetje vreemd mens. Soms was hij zomaar dagenlang zoek, niemand wist dan waar hij uit hing, om dan vervolgens zo maar weer als een walvis op te duiken. Vertellen waar hij dan was geweest deed hij nooit, alleen een beetje geheimzinnig lachen, was het enige wat hij dan los liet.”Ik ging er van uit dat hij weer zo’n verdwijningtrucje overhoop had gehaald,”zei de jutter.”Het was nog niet helemaal licht toen ik op het strand aan kwam”, vervolgde hij zijn verhaal. “Door de harde wind van de afgelopen dagen was er veel rommel aangespoeld op het strand. Het meeste is meestal niks of waardeloos, een enkele keer heb je mazzel.” “In de verte zag ik een berg touw en nog wat liggen, dichterbij gekomen viel mijn mond van verbazing en ontzetting open.” ”Daar ligt een aangespoelde drenkeling”, mompelde ik verschrikt. “Maar toen ik beter keek zag ik dat het de oude Zeuler was die tussen het aangespoelde touw lag. Wat moet je doen als je maat waar je jaren mee hebt gejutterd, zelf als een soort aangespoeld wrakhout op het strand ligt?” Hij besloot eerst de oude Zeuler tussen het touw vandaan te trekken, met zijn schep, die hij altijd tijdens het jutten bij zich had, groef hij een ondiep geultje en kantelde zijn ouwe dooie maatje voorzichtig er in. In de buurt vond hij een stuk aangespoeld dekzijl, dat hij vervolgens over de oude Zeuler heen legde. Met wat zand er op was het net of er een opgewaaid duintje was ontstaan. “Na deze tijdelijke begrafenis ben ik snel naar het dorp gegaan om ons geheime juttersgilde in te lichten.” Als een niet zichtbaar lopend vuurtje verspreide het bericht zich onder de gilde leden, nog die zelfde ochtend was iedereen in het café aanwezig. Janus, de oudste en bekendste jutter van het dorp, besloot dat de oude Zeuler eerst van het strand moest worden weggehaald. “Aan het einde van de ochtend hebben we hem op een jutterskar met een tractor er voor naar het koelhuis van de visafslag gebracht. Tegen de veilingmeester vertelde we dat we een grote vis hadden gevangen en dat we de vis in de avond weer zouden ophalen. De veilingmeester vond het prima,”want hij was vroeger ook een jutter geweest en wist dat hij niet alles hoefde of wilde weten. Janus had ook een sleutel van het huisje van de oude Zeuler, hij had hem lang geleden in vertrouwen gekregen, en alleen als er problemen waren mocht hij de sleutel gebruiken. In het huisje van de oude Zeuler was niets wat er op wees dat hij van plan was voorgoed er mee te stoppen. “Ik weet wel dat hij een soort testament op papier had gezet, dat heeft hij mij wel eens in een dronken bui verteld,”zei een van de jutters, terwijl ze het huisje doorzochten. In de bedstee onder de matras vonden ze het eindelijk een oud schoolschrift, met grote hanenpoten stond er op het kaft,’Geheim’. Maar geheimen daar hadden de jutters op zo’n moment natuurlijk gewoon lak aan, dus werd het schriftje mee genomen naar de jutterskroeg. Janus las als voorzitter van het gilde het eerst wat er in geschreven stond. “Het is te bizar van woorden, dit is echt iets van die oude Zeuler, om zo iets te verzinnen!” riep hij verbaasd. “Wat stond er dan in?” vroeg ik heel nieuwsgierig. “Jij bent niet van hier en dus een buitenstaander, geheim is geheim, je hebt er verder niets mee te maken,”zei Janus de jutter venijnig. Hij had het gesprek van af een afstandje op de voet gevolgd en wilde niet dat een‘vreemde’zich met hun zaken bemoeide. ”Daar komt allemaal narigheid van en daar zitten we nu echt niet op te wachten,”bromde hij in zijn snor. ” Maar goed, als je beloofd er nooit met iemand over praten, krijg je een tip van mij, één tip, meer niet,”sprak de oude Janus stellig, want hij zag wel dat ik een beetje geschrokken was van zijn nogal felle en achterdochtige houding. “Ga vanavond om twaalf uur bij de eerste duinovergang aan de voet van het duin zitten en blijf daar maar gewoon zitten,” fluisterde Janus in mijn oor. Ik mocht daar onder geen enkel beding weg gaan, wat er ook ging gebeuren, alleen daar was ik veilig.

Een broodje haring met uien en een kom warme vissoep €10, stond er op het menuleitje met krijt geschreven. Als tegen prestatie voor hun vertrouwen in mij, bestelde ik voor ons drieën het zeemenu en nog eens drie pilsjes er bij. Het werd eten en drinken in een heel aparte sfeer, met zeer sterke verhalen over het strandjutters vak. Rond een uur of elf stapten alle cafébezoekers in een keer op, alsof er een onzichtbaar seintje werd gegeven. Ik bleef alleen achter met de kroegbaas. Ik dronk nog wat koppen sterke koffie omdat ik straks beslist wakker wilde blijven.

Het was even voor twaalven toen ik plaats nam onder bij de eerste duinovergang. Zo aan de branding te horen was de zee nog steeds niet rustig geworden, maar een mooie volle maan verlichte het strand spookachtig. Plotseling hoorde ik in de verte het geluid van tractormotors, en ja, daar kwamen enkele tientallen tractors met aanhangwagens vol met wrakhout zonder verlichting op doemen in het bleke maanlicht.Hun sonore motorgebrom overstemde het geluid van de branding. Midden tussen al dat tractoren geweld zag ik tot mijn verbazing een wagen die getrokken werd door twee zwarte paarden en op die wagen stond boven op een stapel houtenpallets een lange houtenkist, alleen deze wagen was verlicht met vele stormlantarens. Recht tegenover de duinovergang vormden de tractoren met hun aanhangers een grote kring en de zwarte paarden stonden met hun wagen, hijgend witte stoom uitblazend, in het midden van de cirkel. Alle motoren zwegen, nu was alleen het geluid van de branding de achtergrond muziek.

Terwijl niemand een woord sprak begonnen de jutters het wrakhout in het midden op te stapelen tot een enkele meters hoogte. Vier man tilde de kist van de paardenkar en plaatsen hem met vereende krachten boven op het wrakhout. Tot slot werden de tractoren verder op van het strand af gereden, alleen de zwarte paarden met de verlichte wagen bleef op enige afstand op het strand staan. In een grote kring stonden de jutters hand in hand om de wrakhoutstapel. Toen begon ergens buiten mijn gezichtsveld in eens een accordeon een liedje te spelen.’Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht,’zongen alle mannen als in een groot afscheidskoor. De oude Janus zag ik na voren lopen met een brandende fakkel, hij liep de kring van zingende mannen langs en iedereen onstak zijn fakkel aan die van de oude Janus.

Ineens hield het zingen op, op een onzichtbaar teken liepen alle fakkeldragers naar de houtstapel met de kist er op. Het vuur laaide hoog op en in een ogenblik tijd bereikte het de kist. Het zingen was gestopt en iedereen stond met een strak gezicht in het vuur te staren, een vonkenregen steeg hoog op in de donkere nacht. Plotseling verscheen er aan de horizon boven de zee een helder wit licht, dat snel dichterbij kwam. Tot mijn stomme verbazing, ik kon mijn ogen niet geloven, zag ik dat het een grote reddingsloep was, helemaal verlicht als een enorme ster. Vlak boven het vuur hield de sloep stil, de kist boven op de brandstapel ging open en een witte figuur steeg met de vlammen mee omhoog naar de sloep om daar vervolgens in te stappen. Uit een mond schreeuwde alle mannen die om het vuur stonden, “Vaarwel behouden vaart Zeuler!” Het vuur zakte met een enorme aswolk en vonkenregen in een tot een smeulende hoop brandhout.

“Meneer wakker worden, het is al over twaalven, we gaan sluiten,” het was de cafébaas die mij wakker schudde. Op het tafeltje stonden drie lege bierflesjes, drie lege soepkommen en drie bordjes met afgekloven haringstaartjes.”Morgen is de begrafenis van de oude Zeuler, als u daar bij wilt zijn dan heb ik nog wel een slaapplaats voor u”, zei hij zorgzaam. Ik moest wel beloven het aan niemand te vertellen, want hij was geen hotel. Slapen op een zolder vlak aan zee, je zou er haast raar van gaan dromen.

No comments: