Wednesday, March 19, 2008

De Boom jongen

Toen hij geboren werd huilde of schreeuwde hij niet eens, er kwam geen enkel geluid uit zijn keeltje hoe hard de vroedvrouw ook op zijn roze billetjes sloeg.”Hopelijk is hij niet doofstom,”fluister ze tegen de buurvrouw, die hielp met de bevalling. Maar ze had de woorden nog niet uitgesproken, of het ventje deed zijn mondje wijd open, terwijl het geluid van wel duizend zangvogels het vertrek vulde.”Hoe kan dat nou, hoe kan zo’n klein jong dat geluid produceren?”Schreeuwde de vroedvrouw naar de jonge moeder en haar buurvrouw. Ze konden er geen verklaring voor geven en dat was maar goed ook, want zulke dingen moet je niet verklaren, daarmee basta! Het geluid van de zingende vogels duurde maar een paar minuten, daarna gaf het pas geboren knulletje geen enkele kik meer. De eerste weken hield hij zijn lipjes stijf op elkaar, behalve als er gedronken moest worden, dan verscheen er een lieve glimlach op zijn leuke jongenssmoeltje, maar nooit kwam daar een geluidje aan te pas.

De dagen voor de bevalling hadden vader en moeder Stawert zitten bedenken welke naam ze aan hun derde kind zouden geven. Hun eerste twee kinderen hadden nogal bijzondere namen. De oudste, een meisje, droeg de naam Kiezele en haar twee jaar jongere broertje werd Zelve genoemd. Wat het ook zou worden, een jongen of meisje, plots wisten ze een naam, Er, zou het heten, niet meer en zeker niet minder.
En zo gebeurde het, dat vader Stawert zijn pasgeboren zoon op het gemeentehuis van het dorpje Wertys, liet inschrijven. Zoals gebruikelijk natuurlijk in het geboorteregister van de ‘Burgerlijke Stand’. De dienstdoende ambtenaar achter het loket, weigerde eerst de nogal ongebruikelijke naam in het geboorteregister in te schrijven. Maar toen vader Stawert dreigde direct naar de burgemeester te gaan, koos de al te ijverige ambtenaar, maar eieren voor zijn geld en werd de jonge Er, ingeschreven als nieuwbakken burgertje van Werthys.

De familie Stawert stond in het dorpje Wertys bekend als excentriek en buitengewoon vreemd. Dat kwam niet op z’n minst door de reusachtige verschijning van vader, Eik Stawert, want zo werd hij steevast in het dorp genoemd. Zijn echte naam wist echter niemand, maar dat deed er ook niet toe. Eik Steward, twee meter en nog wat centimeters lang, had van nature een vriendelijke kop die werd gesierd door een forse krullende snor. Op zijn hoofd droeg hij altijd een pet, een groene pet, wel te verstaan. Er zijn toch wel meer mensen die een pet dragen, zul je wel denken. Dat is wel zo, maar met die pet van Steward daar was iets bijzonders mee, hij deed hem namelijk nooit af. Niet voor het bidden bij het middag eten, ook als de dominee of meneer pastoor langs liepen. In het dorp ging zelf het verhaal rond dat hij zelfs zijn pet in bed ophield, maar dat waren volgens mij, wel de over bekende dorpsroddels.
Moeder Steward heette Zonne en zag er klein en schriel uit. Zij had een flinke bos vlasblond haar en droeg ook net als Eik een pet, die ook nooit, zo ver ik het wist, werd af gezet.
De Stewards konden dan wel zonderlingen en apart zijn, dat betekende niet dat zij zich afzonderde van het dorpsleven. Het tegendeel was juist waar, omdat bijna iedere Steward in veel dorpsverenigingen heel actief was. Eik Steward was zelfs voorzitter van de plaatselijke fanfare en blies op de tuba zijn donkere toontje behoorlijk mee. Zonne bespeelde de klarinet, Kiezele en Zelve zongen in het koor van de vrijwillige brandweer die Wertys rijk was. Alleen Er, die overigens op school de beste leerling was, hij deed nergens aan mee. Niet met voetballen en ook niet met het kaatsen, wat in Wertys de sport was waar jong en oud aan mee deed, behalve Er. Wat Er bezig hield, dat waren boeken en nog eens boeken. De boeken die hij las gingen uitsluitend en alleen maar over planten en bomen. In bomen was hij vooral geïnteresseerd, hij wist praktisch alles over bomen en speciaal over hun manier van leven en groeien. Hij sprak eigenlijk nooit met iemand over zijn bomenfobie. Er was een zeer stille jongen die zelden of nooit wat te vertellen had, maar als hij wat zei leek het net of je de wind hoorde waaien door de kruin van een oude boom, heel vreemd. De meisjes in het dorp liepen meestal in een boogje om Er heen ondanks dat hij al vijftien jaar was en een knappe kop had. Maar zijn ogen, ja, die hadden wel een heel aparte kleur, bladgroen en dat met zijn weelderige donkerbruine haar dat tot op zijn schouders hing, daardoor leek hij wel inderdaad een beetje op een boom. Met het al, een zonderlinge jongen, maar ja, dat waren ze in Wertys wel een beetje gewend.

Iedere doordeweekse dag fietste Er naar de land en bosbouwschool een paar kilometer verderop in het dorpsstadje Miertenhoog, een uit ze’n krachten gegroeide plattelandsgemeente. Van alle leerlingen van zijn klas was Er de aller beste, zonder dat hij daar ooit over opschepte. In tegendeel, mede klasgenoten die niet goed mee konden komen hielp hij in de pauzes met hun schoolwerk. Hij deed dat omdat hij het jammer vond als ze slechte cijfers haalden.
Het huis waar de Stewards in woonde stond aan de rand van het dorp, met aan de ene kant uitgestrekte weilanden en aan de andere kant een prachtig oud loofbos. Aan het einde van de kronkelige weg naar het Stewardsdomein was een soort pleintje. Midden op dat pleintje stond een enorme oude eikenboom, zijn forse kruin overkoepelde voor driekwart het pleintje. De boom was jaren geleden tijdens een hevig onweer door de bliksem getroffen en daardoor was de bast met een lange scheur open gespleten. Na enkele jaren was de oude boom op die plaats gaan rotten en hol geworden. In die grote holte huisden vleermuizen en ook een bosuil had er zijn slaapplekje gevonden. Er was van kinds af aan, als het even kon, bij de boom te vinden. Hij zat er dikwijls, met rug tegen de stam aan, een boek te lezen. Zelve en Kiezele hadden hem zelfs eens horen praten tegen de oude eik. Hoewel ze het erg vreemd vonden, plaagde ze hem er nooit mee, want Stewards waren eigenaardig en dit hoorde daar gewoon ook bij.

Op een zekere mooie dag in het voorjaar, de knoppen van de eik waren net met lichtgroene blaadjes uit gelopen, had Er een ladder tegen de boom gezet. Met een paar boeken bij zich, was hij in de boom geklommen en in de holte gaan zitten. Dat in de boom zitten, had Er in het verleden veelvuldig gedaan, dus was er eigenlijk niets ongewoons aan de hand. Alleen toen Moeder Zonne hem riep, omdat het avondeten klaar was, gaf Er geen antwoord en bleef doodstil in de boom zitten. Toen vader Steward van zijn werk thuis was gekomen en zag dat er een lege plek aan de etenstafel was, vroeg hij waar Er was. Na het verhaal in geuren en kleuren van Zonne te hebben gehoord, liep Eik enigszins verbaasd naar de ladder die nog steeds tegen de boom aan stond, klom naar boven met de bedoeling Er over te halen. Het werd een eenzijdig gesprek, want, wat vader Steward ook probeerde, Er gaf geen kik en blik, hij bleef met zijn bladgroene ogen in de verte staren. Zijn broer en zus deden ook nog een poging, maar ook zonder enig resultaat, Er bleef doodstil zittend voor zich uit staren zonder ook maar een kik te geven.
Eik Steward had een oude leunstoel uit de schuur gehaald en onder bij de oude eikenboom neer gezet. Hij had tegen Zonne gezegd dat hij net zolang bleef zitten tot zijn zoon weer uit de boom zou komen. Maar die bewoog in het geheel niet, laat staan het naar beneden gaan. Het werd nacht en donker, het bleef stil onder en in de boom. Moeder Zonne had een paar paardendekens over Eik zijn schouders en lijf gelegd, want reumatiek heb je zo, was haar redenering. Bij het licht van een peteroliegaslamp viel Vader Eik in slaap, en Er, hij zat in de boom als een onbewegelijke in trans verkerende Boeddha.

Toen de volgende ochtend alle hanen uit de buurt vader Steward wakker kraaide, rekte hij zich langdurig uit, want hij was verdraaid stijf geworden van de gedwongen slaaphouding in de stoel. Hij draaide de gaslamp uit en liep snel naar de tegen de boom staande ladder. Als de wiedeweerga klom hij omhoog om te kijken of zijn zoon nog in de boom zat. Er, zat inderdaad nog steeds in de zelfde houding en staarde met zijn groene ogen naar iets wat gewone mensen niet konden zien. Moeder Zonne stond ondertussen ook onder aan de ladder, en riep of haar zoon een boterham met pindakaas en een beker melk lustte.”Hij geeft helemaal geen kik,”riep vader Steward naar beneden.”Als ik naar mijn werk ga, fiets ik even bij de dorpsagent langs, misschien kan hij Er overhalen om uit de boom te komen,” zei hij al geeuwende. Hij had nog erg veel slaap want zittend buiten slapen behoorde zeker niet tot een van zijn hobby’s.
Als een lopend vuurtje ging het verhaal door het dorpje Werthys, dat Er de hele nacht in de boom was blijven zitten en dat hij er ook nog steeds niet uit wilde komen.
In de loop van de dag kwam de dorpsagent een kijkje nemen. Hij heette Peiter en was een goede vriend van Er, ze deelde de zelfde passie en fascinatie voor de natuur. Op hun vrije dagen trokken ze dikwijls samen er op uit, naar het open veld of bos, om met de verrekijker allerlei waarnemingen te doen.’Wij zijn bomen vrienden door alle dikke en dunne takken heen,’ was hun altijd gehoorde lijfspreuk. Omdat ze zulke goede vrienden waren had Peiter veel invloed op Er, maar nu stond ook hij machteloos op de ladder alsmaar tegen hem te praten, het hielp gewoon helemaal niks, Er zat stil en Er bleef stil. In de loop van de dag kwamen er heel veel bekende en vrienden van de familie Steward bij de boom kijken. De pastoor, de dominee maar ook de leerlaar van Er zijn school, iedereen deed op zijn manier zijn best om Er te bewegen gewoon uit de oude boom te komen, maar niets hielp.

Het werd weer avond en al snel was het donker. Onder de oude eik hadden zich een flink aantal dorpelingen verzameld, iedereen had een olielamp of een waxine lichtje mee genomen en in een kring onder de boom gezet. De uitgekookte ijscoman van het dorp deed goede zaken en soms liep een van de klasgenoten even met een ijsje de ladder op om Er over te halen het aan te pakken, maar Er bewoog niet en bleef met zijn ondoorgrondelijke bladgroene ogen in de verte staren. Toen de nacht viel ging iedereen naar huis, alleen vader Eik zat bij het licht van de gaslamp in de oude leunstoel onder de boom. Tegen zijn vrouw had hij gezegd, nooit Er in de steek te laten,”al moet ik hier veertien nachten zitten, ik blijf bij hem,”was zijn besluit. Met een kan koffie en twee dekens om zich heen geslagen zat hij daar diep in gedachten verzonken denkend aan zijn koppige maar heel bijzondere lievelingszoon.
De maan scheen met zijn vale schijnsel over de lichtgroene kruin van de oude eik, vleermuizen deden fladderend hun best om insecten te vangen en af en toe klonk het krijsende geluid van een uil. Diep in een gedoken onder de paardendekens probeerde vader Eik wat te slapen, wat maar slecht lukte door de ongemakkelijke zithouding.
Ook nu weer zorgde het kraaien van de hanen voor een abrupt einde van vader Eik zijn nachtrust. Zo snel als zijn stijve spieren en botten het konden verdragen klom hij de ladder op om naar zijn zoon te gaan kijken. Maar tot zijn grote schrik zat Er niet meer in de boom, waar en hoe hij ook keek, nergens was een spoor van Er te ontdekken. Wat nog veel vreemder was, het gat in de boom was helemaal verdwenen, het was gewoon dicht, als of het er nooit had gezeten!
Vader Eik begon naar Er te roepen en te schreeuwen, maar alleen de vogels die in de boom hun slaapplaats hadden, vlogen verschrikt op. Moeder Zonne was ook op het kabaal afgekomen en stond met een verschrikt gezicht onder aan de ladder.”Hij is hier nergens meer te vinden en ook het gat in de boom is verdwenen, gewoon helemaal dicht!” Riep Eik geschrokken van uit de boom. Al spoedig werd het duidelijk dat er iets heel vreemds aan de hand was. In de loop van de dag werd er door de klasgenoten van Er, door de hele boom gezocht. Het had kunnen zijn dat Er zich misschien ergens in de kruin verstopte, maar nee, helemaal niets was er te vinden. Ook kwamen er allerlei deskundigen naar de oude eik kijken, maar niemand kon een verklaring geven waarom en hoe het gat in de boom in een nacht volkomen was verdwenen, zelfs geen litteken was er te zien. Voor de verdwijning van Er heeft nooit iemand, ook naar veel onderzoek, een verklaring kunnen geven. Nooit heeft iemand in het dorp Wertys nog iets vernomen van Er Steward. Maar als je op een mooie zomeravond onder de oude eik gaat zitten, lijkt het net of je door iemand wordt bekeken of aangestaard en af en toe hoor je zelfs een zachte zucht door de takken gaan. Is het verbeelding of toch waar? Wie weet.

No comments: